JPEG versus RAW
De meeste digitale camera’s kunnen beelden opslaan in JPEG én RAW. Als een bestand wordt opgeslagen in het JPEG-bestandsformaat, dan worden er speciale algoritmen gebruikt die de fysieke omvang van het beeldbestand verkleinen. Dit resulteert in een kleiner bestand waardoor er meer beelden op een geheugenkaart passen.
Tijdens de JPEG-compressie wordt er echter wel een deel van de oorspronkelijke beelddata onherroepelijk weggegooid. Open je het JPEG-bestand later op je computer, dan worden er opnieuw JPEG-verwerkingsalgoritmen toegepast om het beeld weer op te bouwen. De eerder weggegooide gegevens worden dan vervangen door nagebootste pixels. Dat deze procedure een verlies aan beeldkwaliteit oplevert, zal duidelijk zijn. Dat verlies wordt alleen maar groter als je het JPEG-beeld na bewerking in een beeldbewerkingsprogramma weer in JPEG-formaat opslaat. Een andere beperking van het JPEG-bestandsformaat is dat dit formaat gebruik maakt van slecht 256 helderheidsniveaus. RAW-bestanden echter maken gebruik van 65.536 helderheidsniveaus. Maar er zijn meer voordelen: instellingen als witbalans, belichting, scherpte en verzadiging kun je achteraf keer op keer zeer precies aanpassen. Een RAW-bestand is in feite een soort digitaal negatief waarop nog geen verwerkingstechnieken zijn toegepast. Overigens worden RAW-bestanden ook gecomprimeerd tijdens het opslaan, maar dan zonder verlies van data. Alle oorspronkelijke gegevens worden tijdens het openen weer gereconstrueerd en op deze juiste plek geplaatst. Het enige nadeel van RAW-bestanden is dat de bestandsgrootte veel groter is, maar wie op zoek is naar de beste beeldkwaliteit neemt dat voor lief. Heeft men toch behoefte aan kleinere beeldbestanden om bijvoorbeeld vlot te kunnen delen, stel de camera dan in op gelijktijdige JPEG én RAW-opslag. Dan heb je altijd een digitaal negatief achter de hand en kan je het JPEG-bestand gebruiken om met de wereld te delen.